Beeldenstorm in Antwerpen

P.C. Hooft publiceert in 1642 de eerste twintig boeken van zijn Nederlandse Historiën, waarin hij verslag doet van de geschiedenis van Nederland in de periode 1555-1584. Over de Beeldenstorm in Antwerpen van 20 augustus 1566, waarbij rooms-katholieke kerken worden aangevallen en beelden worden verwoest, schrijft hij:

Voor al dat geweld en al die roof en verwoesting waren hooguit honderd mensen verantwoordelijk: ongewapend uitvaagsel met een stel hoeren en soldaten erbij. De Spaansgezinden beweerden dat deze mensen opgehitst waren door de protestanten, en door tussenpersonen waren ingehuurd voor acht of tien stuivers per dag. Maar ik zou een jonge gemeenschap met een vurige geloofsijver niet graag in de schoenen schuiven dat ze zo laaghartig was geweest, anderen op te hitsen tot het met voeten treden van goddelijke en wereldlijke wetten. Onder alle geloofsgroepen vind je, naast vrome lieden, ook mensen zonder eergevoel. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk, dat de meest verdorven lieden onder de protestanten met deelname aan de Beeldenstorm hun ware aard hebben getoond. Anderen hebben er vervolgens hun ogen mee verzadigd; ze schiepen behagen in dat schouwspel, en vonden dat de roomse geestelijken, met hun spijkerharde vervolging van andersdenkenden, niet beter verdiend hadden. Weer anderen zouden zich er niet om bekommerd hebben. Ze hoopten misschien dat de waanzin van de protestanten die van de katholieken tot staan zou brengen, zodat in beide partijen een verlangen zou ontstaan naar herstel van de orde. (…) Maar beslist gedroeg de meerderheid van de protestanten zich waardig, en sprak zijn afkeuring uit over het feit dat een behoorlijk werk op onbehoorlijke wijze werd uitgevoerd.

Advertentie