In 1607 vestigen Engelse kolonisten zich bij Chesapeake Bay, aan de noordoostkust van Amerika. Een van de kolonisten, John Smith, schrijft na enkele maanden hierover in een brief aan een vriend in Engeland:
Ons fort werd daarna omheind en alle mannen waren in goede gezondheid en comfortabel; dit hield helaas maar even stand vanwege onverenigbare karakters. De president1 en kapitein Gosnold en de rest van de raad waren ontevreden over elkaars handelen; zelfs zo erg dat zaken onverstandig werden aangepakt, zodat de toestand niet goed was en ook niet veilig. En door het harde optreden van de president, waarbij de rest van raad verdeeld was over zijn leiderschap (…) werden we geplaagd door honger en ziektes.
Het was zo erg dat de levenden nauwelijks de doden konden begraven. We hadden behoefte aan voldoende levensmiddelen van kwaliteit, vooral omdat we elk vier van de vijf nachten op wacht moesten staan op onze drie verschansingen (…): de voorraden, de aquavit [sterke drank] en andere middelen die we nodig hadden, werden door de president voor zichzelf en zijn vertrouwelingen gehouden.
noot 1 Dit is Edward Maria Wingfield, die is aangesteld als de president van de kolonie in Chesapeake Bay.