Brief Maria Scherius aan haar zoon in Batavia

Fragment uit een brief van 24 oktober 1672 van Maria Scherius aan haar zoon in Batavia, het huidige Djakarta in Indonesië. Maria en haar man hebben op dat moment hun bezittingen in Harderwijk moeten achterlaten en zijn naar Hoorn gevlucht. Haar brief, meegestuurd met een schip van de VOC, is nooit aangekomen bij haar zoon, maar ligt sinds 1672 in het archief van het High Court of Admirality van Engeland, een instelling die tot taak had de Engelse kaapvaart te regelen:

Wij hadden gedacht dat wij en jij wat winst zouden krijgen met wat wij gestuurd hadden. Dat kan ik van nu af aan wel uit mijn hoofd zetten. (…) Ik wenste wel dat ik niets gestuurd had, maar dat ik het geld dat ik daarvoor heb uitgegeven nu had om onze nood te lenigen. Jij schrijft dat je de hoeden van Claes Janssen bij je houdt en daarnaast het Turks haar (uit zuiver kameel- of geitenhaar gesponnen garen) zou betalen. En je schrijft niet eens wat er nog meer is en hoeveel Turks haar. (…) Als ik de katoenen stoffen die jij ons gestuurd hebt, zal moeten verkopen, dan zal ik daar niet meer dan 18 Hollandse guldens voor de ene soort en niet meer dan 9 gulden voor de andere soort voor kunnen krijgen, zodat jij die nooit meer hoeft op te sturen! (…) Daarom, gelieve mij niet meer van die stof te sturen, of het moest bij andere koop zijn. Ik had geschreven: fijne betiljes (een fijne stof). En als die niet voor een redelijke prijs te krijgen waren, zou ik ze niet willen hebben. Als er niet wat winst op te halen is, waarom dan de moeite, het gevaar en de onkosten?

Advertentie