Op 17 oktober 1565 schrijft Filips II vanuit Spanje aan zijn halfzuster Margaretha van Parma, zijn plaatsvervangster in de Nederlanden:
Ik ben zeer verheugd te horen dat u reeds bent begonnen met het toepassen van kerkrechtelijke verbeteringen, zoals het aanstellen van goede prekers en pastoors, het stichten van goede scholen en het hervormen van de geestelijken in overeenstemming met mijn voorschrift (…).
Ik kan mijzelf er niet van weerhouden u te vertellen dat, wat betreft de toestand van de godsdienst in de Nederlanden zoals ik die begrijp, dit niet de tijd is voor welke verandering dan ook. Integendeel, de voorschriften van Karel V dienen te worden uitgevoerd. Ik denk dat de oorzaak van het kwaad in het verleden en de groei ervan daarna is gelegen in de nalatigheid, mildheid en onbetrouwbaarheid van de rechters.