Fragmenten uit een briefwisseling in 1666 tussen Lodewijk XIV en zijn ambassadeur in de Republiek, graaf Godefroy D’Estrades:
D’Estrades aan Lodewijk XIV:
Ik ken hier maar vier personen die niet om te kopen zijn. Dat zijn de twee gebroeders De Witt en de heren Van Beuningen en Van Beverning (diplomaten van de Republiek). Wat de anderen aangaat, die kan men met geld aan zijn kant krijgen, telkens als men wil. Dit is er de oorzaak van dat men nergens zeker van kan zijn en dat elk uur de zaken van gedaante veranderen.
Lodewijk XIV aan D’Estrades:
Gij moet al uw vrienden gaan bezoeken, hen kracht inboezemen en hen sterk maken de stroom te keren. Want het merendeel van de provinciën neigt ertoe een besluit te nemen dat allerschadelijkst is voor het welzijn van hun zaak en dat zo strijdig met hun vrijheid is als ooit een besluit is geweest (namelijk vrede te sluiten met Engeland). En aangezien in zulke omstandigheden geld geen schade aan kan richten, zend ik u tienduizend rijksdaalders. Die kunt gij uitdelen, zo gij het goed vindt, op de wijze die u uitkomt, aan de personen die door hun standvastigheid een wankelende staat kunnen ondersteunen. Want ik zie dat deze staat het gevaar loopt volkomen ten onder te gaan. Zo gij een grotere som nodig heeft, hoewel men in het land waar gij zijt de mensen met weinig geld van mening kan laten veranderen, behoeft gij het mij maar te laten weten en ik zal er gelijk in voorzien.
Antwoord van D’Estrades aan Lodewijk XIV:
Uwe majesteit zou niet kunnen geloven hoeveel geld er sinds acht dagen door de Spanjaarden, door de Engelsen en door de prins van Oranje uitgedeeld is, om de afvaardiging van ambassadeurs naar Engeland te zenden, te ondersteunen, en daar de prins van Oranje bij te voegen om de vrede te bemiddelen.