In 1961 zegt Peng Zhen, de burgemeester van Peking (Bejing), in een gesprek met de Roemeense ambassadeur:
De twee jaren dat je in China verbleef, waren twee moeilijke jaren. Enerzijds hebben we veel bereikt op het gebied van werk, maar we zijn ook geconfronteerd met een grote hongersnood. Zo’n hongersnood is zeldzaam in de Chinese geschiedenis, dus het is moeilijk om ermee om te gaan. (…)
Momenteel wordt de leiding van sommige gemeenschappen overgenomen door landheren, rijke boeren of hun lakeien, of door generaties die vroeger lid waren van de Communistische Partij en van arme boerenafkomst waren, maar gedegenereerd zijn.