In december 1965 presenteert minister Den Uyl van Economische Zaken een document aan de Tweede Kamer over de status en toekomst van de Limburgse mijnen: de Eerste Mijnnota.
Het besef is dan ook gegroeid dat (…) aan meer ingrijpende maatregelen, hoe pijnlijk op zichzelf ook, niet kan worden ontkomen. Ingrijpende maatregelen in negatieve zin, namelijk het beperken der productie door mijnsluiting, zijn echter niet verantwoord, sociaal noch economisch, wanneer daaraan niet ingrijpende maatregelen in positieve zin zijn gekoppeld. De werkgelegenheid en welvaart van vele arbeidskrachten staan immers op het spel.
Toelichting
In deze nota verklaart de minister dat de Nederlandse mijnindustrie er slecht voor staat. Limburgs steenkool kan de concurrentie met aardolie, aardgas en buitenlands steenkool niet meer aan. De Europese Gemeenschap van Kolen en Staal staat de Nederlandse overheid toe om subsidie te geven aan de mijnen, maar deze steun is niet genoeg om de problemen te verhelpen. Het sluiten van de mijnen blijft daarom als enige optie over.
Het plan is om de mijnen binnen tien jaar allemaal te sluiten. De sluiting verloopt echter sneller dan verwacht. In 1969 verschijnt daarom de Tweede Mijnnota, waarin de laatste fase van de sluiting wordt aangekondigd. De laatste mijn sluit uiteindelijk eind 1974. Het tijdperk van kolen is voorbij.