Diefstal

Een beschrijving van het platteland

’Diefstal’
Waar landbouwbedrijven zo ongegeneerd geplukt werden door bazen en instanties uit de stad, die steeds het dorp met ’geschenken’ verlieten, dacht uiteraard ook de bevolking dat haar wel iets toekwam. En zo nam men mee wat men nodig had: spijkers, een bus verf, een stel planken, een zak voer, een drieliter fles melk. Men nam inderdaad wat weg, maar met mate, want voor de anderen moest er ook wat overblijven en morgen is er weer een dag. Van andere mensen iets wegnemen werd als laakbare (verwijtbare) diefstal beschouwd, niet dít wegnemen. De vroegere draconische (buitensporig harde) straffen -tien jaar kamp voor wat halmen graan- waren al lang geleden afgeschaft. Kwam het in uitzonderingsgevallen tot een publieke rechtszaak, dan schreeuwde het publiek zijn sympathie voor de daders en onbegrip voor de rechters uit: „Vier zakken, wat is dat nu voor diefstal!” en „Ze nemen het niet van mij weg, laat ze maar.” Ook het personeel van verwerkende industrieën, zoals melkfabrieken en slachthuizen, pikte een graantje mee. Personeel van slachthuizen was in het bezit van speciale gordels met haken. Worst om je nek en in je mouw. Vlees werd in dunne repen gesneden en dan aan je benen vastgemaakt.

bron: Marius Broekmeyer, Het verdriet van Rusland, Amstelveen 1995, pag. 145

Advertentie