Op 8 oktober 1852 schrijft de Amerikaanse slavin Maria Perkins aan haar man Richard:
Lieve echtgenoot,
Ik schrijf je een brief om je van mijn ellende te vertellen. Mijn meester heeft maandag Albert aan een handelaar verkocht en mijzelf en een ander kind te koop gezet en ik wil dat je snel van je laat horen, voor de volgende verkoopdag als dat kan, al weet ik niet wanneer die is. Ik wil niet dat je tot kerstmis wacht, ik wil dat je dokter Hamilton en je meester vraagt of ze me willen kopen, dat kunnen ze nu regelen. Ik wil niet dat een handelaar me krijgt. Ze hebben me gevraagd of ik iemand wist die me wilde kopen en ik heb “nee” gezegd. Ze hebben mij naar de verkoopplek gebracht maar me niet te koop aangeboden. Een man genaamd Brady heeft Albert gekocht en is vertrokken, ik weet niet waarheen. Ze zeggen dat hij in Scottesville woont. Mijn bezittingen zijn op verschillende plekken blijven liggen en als ik word verkocht weet ik niet wat ervan overblijft. Ik verwacht niet dat ik het geluk heb dat alles goed komt, ik heb veel verdriet.
Ik ben en blijf voor altijd je trouwe echtgenote,
Maria Perkins