In de derde eeuw voor Christus schrijft de filosoof Epicurus een brief aan een van zijn leerlingen over kosmologische verschijnselen. Over de onregelmatige manier waarop sommige sterren bewegen schrijft hij:
Deze effecten aan één bepaalde oorzaak toeschrijven, terwijl de feiten verschillende oorzaken aanduiden, is waanzin en een merkwaardige
tegenstrijdigheid. Toch wordt dit gedaan door aanhangers van zinloze sterrenkunde, die verklaringen zonder betekenis aan de sterren koppelen, telkens als zij de goden met zware taken willen opzadelen. Dat bepaalde sterren waarneembaar achterblijven bij andere sterren zou kunnen komen doordat zij langzamer voortbewegen, hoewel zij dezelfde baan doorlopen als de andere. Of het zou ook kunnen ontstaan doordat sommige sterren over een grotere en andere over een kleinere afstand bewegen, terwijl ze dezelfde omwenteling maken. Maar met stelligheid een enkelvoudige verklaring geven voor deze verschijnselen door dit toe te schrijven aan wonderen, is de massa zand in de ogen strooien.