Herinneringen van een vrouw aan de jaren vijftig, in 1985 door haar opgeschreven
Hier is dan de reactie van een ouderwetse moeder. Geboren in 1921, opgevoed met de strenge leefregels van de rooms-katholieke kerk, dus jongens en meisjes streng gescheiden in school en kerk en jeugdbeweging. Ik kwam zelf uit een gezin van zeven meisjes. 18 jaar toen de oorlog uitbrak en in 1949 gehuwd. Na het lager onderwijs geen onderwijs meer, de nonnen bij ons zeiden zelfs nog in 1957, toen ik al zelf twee zoons op de lagere school had: “Meisjes hoeven niet te leren, ze gaan toch trouwen.”
Ik trouwde dus maagdelijk, letterlijk en figuurlijk. Het enige wat ons van de drie gesprekken van een kwartier met de pastoor bijbleef was: er mocht geen zaad verloren gaan, dat was doodzonde. De huwelijksdaad was vooral gericht op de voortplanting en gebruik was drie- tot viermaal per week. Over liefde werd niet gesproken en ik was hevig verliefd. De beroemde of beruchte bruidszegen in de kerk, en ook toen nog de totale gehoorzaamheid aan de man, dat was wat je toen nog als bruid beloofde. Denk nu niet dat ik me beklaag. Ik was niet de enige. Wel heb ik later ontdekt dat in andere streken van het land, vooral de steden, men toch wat ruimer dacht. De man had rechten, de vrouw had plichten.