Olivier van Renswoude schrijft in 2022 over de herkomst van veel Friese en Groningse plaatsnamen.
Tot ver in de middeleeuwen wonen de meeste Friezen op verhoogde erven verstrooid over een wijd, zee betwist kwelderland dat bij hoge vloed telkens weer overstroomt, tot aan het uitgestrekte achterland met zijn veen en broekbossen. Een van die erven groeit uit tot een hoofdstad, met een naam die nog altijd een duiding vergt.
Van groter belang is hier echter een ander woord dat bestaan moet hebben als Oudgermaans *werþaz, met de nevenvorm *wurþiz. Het sloeg eerst op een ‘omheind erf’ in het algemeen, vaak met omliggende grond en hooggelegen, doch niet noodzakelijk. Aldus ontwikkelde het woord zich op het Britse eiland tot Oudengels weorð, worð, wurð, wyrð enz. en leeft het thans voort.
In onze kustgebieden ontwikkelde het zich eerst tot vroeg Oudfries werð, wurð en wyrð, en dan tot laat Oudfries werth en wurth. Die voorlaatste vorm raakte in uitspraak gerekt tot wērth, werd daarna wierde en is als zodanig in Groningen in gebruik als het gewone woord voor de gemaakte heuvel met erf. Want, zoals ook met terp het geval was, de meeste erven in die streken waren nu eenmaal verhoogd.
In oordnamen raakte het woord echter verbasterd, als tweede lid met weinig klemtoon, en kon de uiteindelijke spelling het soms ook verhullen. Zo vinden we in Groningen en Friesland, van oost naar west, onder meer Weiwerd, Jukwerd, Holwierde, Usquert (ouder Wiscwyrð), Rasquert, Holwerd, Ferwert, Leeuwarden, Kimswerd en Bolsward.
De hier nu te bespreken naam van de Friese hoofdstad heeft heden drie vormen. In het algemeen Nederlands zegt men Leeuwarden, in het (meer Nederlandse dan Friese) Stadsfries is het Leewadden of Liwwadden en in het algemeen Fries luidt het Ljouwert. (…)
Al deze vormen zijn alleen met elkaar te verzoenen als we uitgaan van een ouder, vroeg Oudfries *Liunwerð. En inderdaad, de vroegst bekende vorm is zo goed als dat: LIVNVERT, naast LIVNVERO en LINVVAR-, op munten in de elfde eeuw. Zoals gebruikelijk in die tijd was dit verlatijnst, onder andere met t voor ð, net als in BODLISVERT hierboven.
Het tweede lid kennen we inmiddels, maar wat met Liun-? Gezien de huidige vorm Leeuwarden is algauw te denken aan een voorloper van de dierbenaming leeuw. Dat woord is al vroeg door de Germaanse talen geleend van Latijn leō. Het is voorstelbaar dat er ter plekke in de vijfde eeuw een man Leō ‘Leeuw’ heette, en zijn erf *Lewen werþ met Westgermaanse verbuiging. Het is denkbaar, doch niet wis, dat zulks veranderen zou in vroeg Oudfries Liunwerð. Het is echter zeer de vraag of die Latijnse mansnaam in die tijd daar in het hoge noorden in trek was. En het wapen van de stad heeft weliswaar al eeuwen een leeuw, maar dat zegt niet veel, want dat beeld kan gekozen zijn op grond van de oordnaam zoals men die in een gegeven tijd dacht te begrijpen.