In 1884 zegt de Franse President Ferry tijdens een toespraak voor het Franse parlement:
Koloniale politiek is een gevolg van de industriële revolutie. Voor rijke landen, waar veel kapitaal aanwezig is en waar de industrie groeit, waar zelfs de landbouw gemechaniseerd moet worden om te kunnen voortbestaan, is export van wezenlijk belang voor de algemene welvaart.
Zowel de vraag naar arbeid als de omvang van kapitaalinvestering hangen af van de buitenlandse markten. Als het mogelijk zou zijn geweest om tot een soort rationele verdeling van de productie onder de leidende industriële landen te komen, gebaseerd op de speciale geschiktheid en op de natuurlijke hulpbronnen, zodat sommigen zich toeleggen op bijvoorbeeld katoen en metaalbewerking, terwijl anderen zich richten op de bereiding van alcohol en op suikerraffinaderijen, dan zou Europa geen markten en producten in andere delen van de wereld behoeven te zoeken (…) maar vandaag wil ieder land zijn eigen spin- en weefindustrie, smeltovens en distilleerderijen.
Door het verschijnen van de groeiende industriële landen zoals de Verenigde Staten, Duitsland, Italië en Spanje, heeft Europa een weg ingeslagen van onderlinge concurrentie die het niet meer kan verlaten.
Een teveel aan kapitaal, dat in de industrie geïnvesteerd wordt, vermindert niet alleen de winst, maar houdt ook de stijging van de lonen tegen. Dit verschijnsel raakt de kern van de samenleving en veroorzaakt verzet. Sociale stabiliteit hangt in deze eeuw van industrialisatie af van uitvoermogelijkheden voor industriële goederen. De Europese consumptiemarkt is verzadigd. Een sociale revolutie, waarvan wij de gevolgen nauwelijks kunnen voorzien, dreigt. Er moeten nieuwe consumptiemarkten in andere delen van de wereld worden geschapen. Koloniale politiek is een onderdeel van de internationale concurrentie.