In 1638 schrijft een vertrouweling van stadhouder Frederik Hendrik van Oranje aan de Franse gezant in de Republiek:
De Prins van Oranje bevindt zich in andere omstandigheden dan de koning van Frankrijk, die slechts zijn wil kenbaar hoeft te maken. Want hier heeft men geld nodig om zijn ideeën uit te voeren, en dat komt er slechts langzaam en kan niet verkregen worden van de provincies die vermoeid zijn door oorlog en voor het merendeel uitgeput, zonder een helder bewijs van een of ander aanzienlijk voordeel (…). Tussen een dergelijke verscheidenheid van belangen en opvattingen moet Zijne Hoogheid advies inwinnen en de zaken naar een goed einde brengen. Dit kan niet zonder grote onenigheid en veel tijdverlies.