De Engelse filosoof Thomas Hobbes schrijft in 1651 een boek over de inrichting van de staat. Daarin zegt hij
De enige manier om zo’n gemeenschappelijke macht in te stellen is, dat allen hun macht en kracht overdragen aan één man (…), zodat de veelheid van willen teruggebracht wordt tot één wil. Dit is meer dan een overeenkomst of akkoord; het is een reële eenheid van allen in één en dezelfde persoon, ingesteld door een overeenkomst van allen met allen, alsof ieder tot allen zou zeggen: “Ik verleen het gezag en het recht mijn eigen leven te leiden aan deze man (…), op voorwaarde dat u hetzelfde doet”.
Zijn persoon bevat de essentie van de staat. Die staat kunnen we omschrijven als één persoon, voor wiens handelingen de verantwoordelijkheid bij een grote massa mensen rust, die zich door onderlinge overeenkomsten verbonden hebben. Daardoor kan hij, naar eigen inzicht, al hun krachten en middelen inzetten voor hun vrede en gemeenschappelijke bescherming.