Intermezzo in Batavia

In 1946 verschijnt bij een uitgeverij in Leiden de roman ‘Intermezzo in Batavia’ van Ary den Hertog. De hoofdpersonen zijn Nederlanders, die na de bevrijding uit de kampen terugkeren naar de plaatsen op Java, waar ze voor de Japanse inval woonden.

Bij de kamponghuizen1 langs de weg spelen naakte kinderen in een greppel of zijn nieuwsgierig te hoop gelopen bij het naderen van de jeep. Zij lachen, steken hun duimen omhoog met een parmantig overwinningsgebaar, dat zij geleerd hebben van de blanke soldaten en de brutaalsten roepen ‘Okée’. En nooit verzuimt Jaap hun groet te beantwoorden. Zijn brede lach en zijn grote duim verwekken telkens een kleine sensatie, die uitbarst in een verward gejuich. En achter in de jeep zit Herman met een stengun ter versterking van de vuurkracht van de pistolen, die Jaap en Peter aan hun gordel hebben gehangen.
Het contrast tussen deze wapens en die juichende kinderen treft Martha pijnlijk, maar Sonja heeft gezegd: ‘Let maar op, overal waar het een poosje veilig is, zijn de mensen blij. Daarbuiten is nog de rotzooi, vanwege de leugens, die er over ons verteld worden.’ Sonja kan het weten, want zij zit in het centrum waar alle draden van het web der militaire beveiliging samenkomen. (…)
Plotseling vermindert Jaap vaart, zwenkt een smal bruggetje over en stopt. In een klein hutje is een militaire dokter bezig rijst uit te geven aan de armsten in de omtrek en als er een bij is, die ook om obat (medicijnen) vraagt, wordt medische hulp verleend. Getroost gaan de mensen heen met hun rijst en hun in zwachtels gewikkelde wonden en zweren.
De pemoeda’s (nationalistische jongeren) hebben hun gezegd ‘Merdekka’ (vrijheid) te roepen en niets van de blanda’s (Nederlanders) aan te nemen, maar zij zijn ziek en de rijst is schaars en zij hebben het in lange tijd niet zo rustig gehad als nu.


noot 1 een kampong is een Indonesisch dorp of woonbuurt

Advertentie