In 390 schrijft historicus Ammianus Marcellinus een boek over de crisis van het Romeinse Rijk in de jaren 353 tot 378. Hierin beschrijft hij hoe in 354 een Romeins leger onder keizer Constantius II bij Bazel tegenover een Germaans leger staat. De verwachte veldslag blijft uit en de keizer legt zijn soldaten uit waarom:
Het ligt in mijn aard te wikken en te wegen, voorzichtig te zijn en aan te sporen tot wat in ons belang is. Daarom ben ik van oordeel dat hun de vrede moet worden gegund, mits u ermee instemt, en wel op grond van tal van overwegingen. Allereerst om de risico’s van een oorlog te vermijden. Vervolgens opdat zij, zoals ze beloven, helpers zullen zijn in plaats van tegenstanders. Verder om zonder bloedvergieten hun trotse weerspannigheid te breken, die zo dikwijls zware schade heeft toegebracht aan onze provincies. En ten slotte hierom: niet alleen die vijand wordt overwonnen die valt in de strijd, bezweken onder de druk van onze wapens en onze kracht. Maar met veel minder gevaar wordt ook diegene onder het juk gebracht die, al zwijgt de krijgstrompet, door ervaring weet dat het ons niet ontbreekt aan moed jegens opstandigen en evenmin aan mildheid jegens hen die om genade smeken.