In 1766 zegt koning Lodewijk XV tijdens een conflict met de hoogste rechtbank in Parijs:
Alleen ik vertegenwoordig de hoogste macht (…). Alleen aan mij danken de rechtbanken hun bestaansrecht en gezag. Het gezag dat zij uitoefenen, geschiedt uitsluitend uit mijn naam en blijft bij mij berusten. Het gebruik daarvan kan zich dus nooit tegen mij keren. De wetgevende macht behoort volledig toe aan mij, zonder dat ik die met iemand deel of daarvoor aan iemand ondergeschikt ben. Onder mijn gezag leggen mijn ambtenaren de wet – die zij zelf niet maken – vast op schrift, maken zij die bekend en voeren die uit (…). Mijn volk en ik zijn één. De rechten en belangen van de natie zijn onlosmakelijk verbonden met die van mijzelf en liggen volledig in mijn handen.