Matelieff verstigt een handelspost

In 1606 onderhandelt VOC-admiraal Cornelis Matelieff met een afgevaardigde van de sultan (koning) van Johor (in het huidige Maleisië) over een stuk grond om een handelspost te vestigen. In het reisverslag schrijft de secretaris van Matelieff:

Hierop brachten ze enige eisen in. Ten eerste dat het hoofd van de nieuwe handelspost verplicht zou zijn om de sultan, als hij dat verzocht, driehonderd, vierhonderd tot duizend realen1 te lenen. (…) Ten tweede, dat de Staten-Generaal hem zouden helpen tegen al zijn vijanden, zonder uitzondering, zowel offensief als defensief. (…) Als wij aan zijn eisen tegemoetkwamen, wilde hij ons een stuk grond van 60 meter geven. (…) De admiraal antwoordde dat (…) als de Hollanders in zijn land hun handel kwamen drijven dan zouden er wel dagen zijn dat de koning voor zijn aandeel duizend realen winst zou krijgen. Daarom (…) was hij wel bereid de koning uit zijn eigen zak duizend realen te schenken en die in Holland voor zijne majesteit uit te geven aan geweren, zwaarden en andere dingen die hij nodig had. (…)
Op de tweede eis antwoordde de admiraal dat de Staten-Generaal niet van plan waren iemand zonder reden te bevechten (…) en wel een defensieve oorlog voor hem wilden aangaan maar geen offensieve. De Staten-Generaal wilden alleen een offensieve oorlog voeren tegen de Portugezen die reeds hun verklaarde vijanden waren. (…) De admiraal toonde zich echter wel zeer verbaasd dat de koning hem een stuk grond van slechts 60 meter wilde afstaan. Als de Nederlanders daar hun stapelplaats zouden hebben, hadden zij wel zes keer meer grond nodig. De admiraal wilde (…) zoveel grond als hij nodig had zonder paal of perk, want hoe groter de handelspost werd, hoe groter de handel zou zijn, en bovendien was het land daar toch niets waard. (…) De admiraal zei tegen de sultan dat (…) het ons er niet om ging iemands land in te nemen, maar alleen om het handeldrijven.

noot 1 De reaal is een munt.

Advertentie