Ondergang van de Gouden Eeuw

William Temple, de Engelse ambassadeur in de Republiek, schrijft in 1672:

Een oorzaak (voor de achteruitgang van de handel in de Republiek) is mogelijk de lage prijs van het graan. Dit is de laatste tien, twaalf jaar in al deze delen van Europa zeer goedkoop geweest. Dit heeft een grote invloed op de handel van de Hollanders, omdat de Noord-Europese landen voor hen altijd een belangrijk afzetgebied zijn geweest voor Indische waren (althans voor specerijen, die het grootste deel ervan vormen). Daarvoor kochten zij graan in, in de tijd toen zij hiervoor goede prijzen konden maken op de markten van Vlaanderen, Engeland, Frankrijk, Spanje of Italië. Maar in al deze landen is de graanprijs de laatste jaren zo gedaald, dat de invoer van zo grote hoeveelheden als er vroeger uit Polen en Pruisen en andere noordelijke landen kwamen er onaantrekkelijk door is geworden. Hoe minder nu die landen voor hun graan ontvangen, des te minder kunnen zij voor specerijen uitgeven. Dit betekent voor de Hollanders een groot verlies naar beide kanten, want daardoor vermindert de afzet van hun Indische waren in het noorden en de graanhandel in het zuiden. De oorzaak van de lage graanprijzen schijnt niet zozeer te liggen in een opeenvolging van goede oogstjaren als wel in de vrede die overal in Europa sinds het jaar 1659 of 1660 heeft geheerst.

Advertentie