In 1844 heeft J.C. Baud, minister van koloniën, een gesprek met koning Willem II over de indiening van een voorstel om onderwijs te geven aan de inlandse bevolking op Java (Indonesië):
Ik kon in hetgeen de koning zei, geen zweem bespeuren van de overtuiging dat de tegenwoordige bezetters van Java slechts werktuigen zijn in Gods hand om beschaving te verspreiden. Zijne Majesteit scheen de zaak geheel te beschouwen vanuit het materiële gezichtspunt en scheen te vrezen dat men van lieverlede zou afwijken van het principe dat men de Javaan onkundig houdt om hem gemakkelijker te regeren en dienstbaar te maken aan ons financieel belang. Nadat ik de koning gerust had gesteld omtrent de aard van het door mij bedoelde onderwijs, nadat ik hem had voorgehouden hoe belangrijk bekwame inlandse hoofden zijn (ook uit zijn gezichtspunt) voor ons en nadat ik hem verzekerd had dat het godsdienstige punt buiten aanmerking zou blijven, gaf hij zijn toestemming tot het indienen van de voordracht, echter met blijkbare onwil en zich verheugende dat mijn voorstel slechts de strekking had om consideratie en advies te vragen, dat men zich dus nog nader beraden kon. Ik sprak van de aandrang waarmee het Bijbelgenootschap (…) scholen verlangde, en van de ontevredenheid die bij onze confessionelen bestaat dat het gouvernement Javanen slechts beschouwt als koffie- en suikerproducenten en niet als wezens wier beschaving aan onze zorg is toevertrouwd.