In de collectie van de Artis Bibliotheek bevindt zich een bijzonder manuscript met de indrukwekkende titel: ‘De groote wonderen Gods, beschouwd in het kleine Diertje, de Honingbye. Door veele haarer Leeden zoo uyt als inwendig met derzelve Koleur en door vergrootglazen zeer naukeurig afgetekend voor de Oogen te stellen en in het bezonder: het Kunstwerktuyg de Angel in alle zijne deelen onderzogt’.
Het is de insectenstudie van Johannes Schepens (1741-1810) naar de honingbij. Schepens, zilversmid in Amsterdam, wijdde zich als amateur wetenschapper zo’n veertig jaar (ca. 1769 -1809) aan het uitpluizen van dit kleine insect. Zijn waarnemingen tekende hij op in een manuscript dat bestaat uit een deel tekst en een deel met 62 ingeplakte tekeningen van microscopische preparaten en handgeschreven beschrijvingen. De studie laat een ongekende gedrevenheid zien.

De fascinatie van Johannes Schepens voor de honingbij moet eindeloos geweest zijn. Je kunt alleen maar bewondering hebben voor zijn toewijding en doorzettingsvermogen om steeds weer nieuwe honingbijen te ontleden, te prepareren en ze onder de microscoop te bekijken. De beschrijving van de anatomie is zeer gedetailleerd, minutieus tekende hij elk lichaamsdeel van dit beestje, uitvergroot, precies zoals het aan hem openbaarde: het hoofd, het vaat- en darmstelsel, de blaas, angel, vleugel, hersenen….. Over de haren aan het hoofd: “e:e: haaren altemaal met zij spruytjes bezet; f:f: haaren altemaal als penne met punten; g:g: haaren die doorzichtig zijn; h:h: haartjes als dons; zoo dat aan dit hoofd vierderlij haaren zijn”. Zo natuurgetrouw vastleggen wat hij zag, heel nauwkeurig onderzoeken en doorgronden.
En nog meer over de haren: “Afbeelding van een stukje vel met haartjes, b: de haartjes die hier op zijn 130 stuks en elk heeft 150 zijhaartjes door elkander: dat is te saamen 1800 (hij corrigeert zichzelf) 19500 zijhaartjes…. hoeveel duijzende moeten nu niet op de geheele beij zijn:” Hij moest het wel even narekenen getuige het sommetje linksonder in de hoek van het papier.
Schepens gebruikte sepia inkt voor zijn tekeningen, een bruinachtig pigment dat uit inkt van inktvis verkregen wordt en aan het einde van de 18de eeuw in opmars kwam. Zijn penseeltekeningen zijn daardoor heel tonaal, in verschillende bruintinten met zachte overgangen. De uitvergrote details ogen raadselachtig. Nauwelijks herkenbaar aan een werkelijkheid en toch voelt het organische in oorsprong. Zonder de uitgebreide beschrijvingen in zijn sierlijke handschrift kunnen we alleen maar raden. Het zijn ware kunstwerkjes die veel aan de verbeelding overlaten. Het werk maakt me nieuwsgierig: waarom zoveel haartjes? Om de bij warm te houden? Om zoveel mogelijk stuifmeel te kunnen verspreiden? Hoe zou een entomoloog naar deze studie kijken? En die bijen in mijn tuin bekijk ik nu met hele andere ogen……
Het manuscript biedt een fascinerend inkijkje in de tijdgeest van de 18de eeuw, de tijd van de Verlichting, waarin natuuronderzoek een enorme vlucht nam dankzij de behoefte om levende natuur te beschrijven en ordenen. Johannes Schepens heeft daar op bijzondere manier aan bij gedragen. In die tijd werd wetenschap veelal door amateurs bedreven, zoals Schepens. Pas in de 19de eeuw professionaliseerde (en specialiseerde) het vak en werd wetenschapsbeoefening een beroep.
Vond Johannes Schepens zijn onderzoek uiteindelijk afgerond? Het heeft er alle schijn van want in het manuscript vind je ook: Afbeeldinge en beschrijvinge: van de Kooker: aan het agterlijfe: van de vrouwe vlieg”! Zou dit zijn volgende onderzoeksobject zijn geweest?