In 1829 verbiedt het Britse bestuur in India Sati, een religieus gebruik onder sommige Hindoes, waarbij een weduwe levend wordt verbrand op de brandstapel van haar overleden man. Een groep Hindoes schrijft hierna in een petitie aan de Britse gouverneur-generaal:
We horen met verbazing en verdriet dat de afschaffing van de praktijk van Sati wordt verdedigd door te beweren dat er geen wet over bestaat: een gedachte die wordt verspreid door een groep Hindoes die zich van de religie van hun voorvaderen heeft afgekeerd, die zichzelf heeft vervuild met verboden eten en drinken uit de Europese samenleving. En zij zet zich in om u wijs te maken dat er geen wet is over het ritueel van Sati en dat alle intelligente en geschoolde Hindoes het eens zijn met de afschaffing ervan. (…) Maar wij leggen eerbiedig voor dat een kwestie zo gevoelig als deze, over de interpretatie van onze heilige boeken en het bestaansrecht van onze heilige gebruiken, niemand behalve pundits [Hindoe geleerden] en brahmanen [Hindoe priesters] geconsulteerd mogen worden.