In 452 trok Attila, de koning der Hunnen (een nomadenstam uit Oost-Azië) met zijn krijgers op naar Rome om het te plunderen. Na enkele maanden van belegering trekt Attila zijn legers terug. De kroniekschrijver Prosper geeft in circa 455 een verklaring voor het wegtrekken van de Hunnen:
Attila verzamelde zijn in Gallië (Frankrijk) verspreide troepen om op te rukken naar Italië. (…) Voor de keizer en de Senaat en het Romeinse volk leek er geen beter voorstel dan een delegatie naar deze zeer barbaarse koning te sturen om bij hem om vrede te smeken. Onze hoogst gezegende paus Leo, vertrouwend op de hulp van God, die de rechtvaardigen nooit is afgevallen tijdens hun beproevingen, nam deze taak op zijn schouders, vergezeld van twee Romeinse bestuurders, consul Avienus en prefect Trygetius. De uitkomst was wat zijn geloof hem had ingegeven, want toen de koning het gezelschap had ontvangen, was hij zo onder de indruk van de aanwezigheid van de hogepriester, dat hij zijn leger het bevel gaf de oorlog op te geven. Nadat hij vrede had beloofd, trok Attila zich terug tot achter de Donau.