Een fragment uit een rapport over de handel in Indonesië, geschreven kort na 1609 door de vertegenwoordiger van de VOC in Bantam
De schepen komen aan in Bantam (op Java), waar men als eerste de gelegenheid en de stand van geheel ons Indië hoort, doordat daar alle adviezen van andere kantoren en schepen arriveren, zowel van degene die naar het vaderland gaan als die daar vandaan komen.
Vanuit Bantam worden bijna alle kantoren van proviand voorzien, of van realen (geldstukken) of van textiel, al naar gelang de afzetmogelijkheden van de plaats. De inwoners zijn Javanen, zeer ontrouw en moorddadig, de lucht is zeer ongezond. Hier komt peper vandaan, jaarlijks wordt meer dan 1000 last1 verscheept, zowel door de Chinezen als door ons daar vandaan afgevoerd. Het wordt per zak gekocht en het levert in het algemeen 2¼ à 2½ realen op. (…) De tol die men in Bantam betaalt, bedraagt 8 procent. De peper wordt ook wel
verhandeld tegen katoenen kleden, die van de kust van Coromandel (de Oostkust van India) met onze schepen gebracht werden. Andere waren als benjuyn2, zijde, porselein, diamanten, besoarstenen3, rijst, etc. wordt al van buiten binnengebracht, door vreemde volken als Chinezen, Maleisiërs, Guseratten (Fillippijnen), Perzen, Arabieren en Javanen, die met hun jonken alle omliggende landen bevaren en hier aankomen, waardoor daar veel handel gedreven wordt.
noot 1 een last is ongeveer 1250 kilogram
noot 2 benzoëhars, geurstof (basis voor parfums en wierook)
noot 3 ingewandssteen van sommige dieren (wordt als geneesmiddel gebruikt)