Tussen 1781 en 1782 publiceert de Franse Verlichter Diderot in een tijdschrift een reisverslag van zijn bezoek aan de Republiek. Over het stadhouderschap schrijft hij:
De stadhouder hoorde dat er een zeer kritisch boek zou verschijnen onder de titel De zinloosheid van het stadhouderschap; hij stelde alles in het werk om te voorkomen dat het gedrukt zou worden. Daarop zeiden de rechters tegen hem: “Of het is niet waar en in dat geval maakt het niet uit of het boek gepubliceerd wordt; of het is wel waar en in dat geval is het goed dat men het weet.” Het zou niet moeilijk zijn om nog een tweede boek te schrijven waarin zou kunnen worden aangetoond dat het erfelijk stadhouderschap een slechte zaak is. De stadhouder, die slechts generaal van de troepen is, heeft niet het voorrecht als groot bevelhebber te worden geboren. Door dit ambt binnen dezelfde familie te houden heeft men, volgens mij, het geheim gevonden om een reeks onbekwame lieden aan het hoofd van het leger te plaatsen. Deze instelling is in een democratie net zo belachelijk als ze in een monarchie zou zijn. (…) In een goed georganiseerde maatschappij behoren geen erfelijke ambten te bestaan; de mensen moeten op grond van hun capaciteiten worden benoemd.