In 1699 houdt Gerard Noodt bij zijn afscheid als rector van de Leidse universiteit een rede in het Latijn. In die rede stelt hij:
U zult, zo meen ik, ervan overtuigd zijn, dat de oppermachtige overheid, of welke andere benaming men hem wenst te geven, niet door de hemel is gezonden, maar met algemene toestemming van de burgers is aangesteld. U zult duidelijk genoeg gezien hebben dat iedereen, vorst of regeerder, indien hij zich overeenkomstig zijn waardigheid en aanstelling gedragen wil, erkennen moet dat hij wel degelijk aan de wetten onderworpen is en dat hij zich nooit moet verbeelden boven alle wetten verheven te zijn, dat hij zijn macht niet moet afmeten naar zijn eigenzinnigheid maar naar het welzijn van de maatschappij. Dat, als hij die macht op een andere wijze gebruikt, hij dan ook niet als vorst of overheid, maar als dwingeland te werk gaat. En uiteindelijk, dat hij bij zo’n handelswijze, op grond van goddelijk en menselijk recht, door zijn onderhorigen kan en mag worden beteugeld of gestraft.