Op 17 augustus 1795 komt een groep van circa 50 tot slaaf gemaakte Afrikanen op plantage Knip op Curaçao in opstand tegen de slavernij. Tula heeft samen met anderen de opstand op verschillende plantages goed voorbereid. Het verzet op de plantages in het noordwesten van Curaçao groeit uit tot ongeveer 1200 vrijheidstrijders. Op weg naar de hoofdstad Willemstad passeren ze vele plantages. Steeds meer mensen sluiten zich aan.
De katholieke pater Jacobus Schinck, die al jaren op Curaçao woont en de taal (Papiaments) goed beheerst, gaat als onderhandelaar op bezoek bij Tula. Van deze ontmoeting maakt hij een verslag dat hij op 7 september 1795 aan de gouverneur stuurt:
Vertaling
Tula begon dan te spreken. Wij zijn zeer mishandeld, wij willen niemand kwaad doen, maar willen alleen onze vrijheid. De Franse negers zijn vrij, nu Holland is ingenomen door de Fransen. Dan moeten wij toch ook vrij zijn?
Heer Pater, komen alle mensen niet voort uit een vader Adam en Eva? Heb ik kwalijk gedaan dat ik 22 van mijn medebroeders verlost heb uit hun boeien, waarin zij onrechtvaardig geworpen waren? De Franse vrijheid heeft ons gediend tot torment. Als iemand van ons gestraft werd, werd hem telkens tegengeworpen ‘zoek jij ook je vrijheid?’ Eens werd ik vastgebonden. Ik riep zonder ophouden genade voor een arme slaaf. Toen ik uiteindelijk losgelaten werd liep het bloed uit mijn mond. Ik viel op de knieën en riep tot God, Oh God almachtig is het Uw wil dat wij zo mishandeld worden? Ah Pater, zelf een dier wordt beter behandeld dan wij. Als een beest een poot gebroken heeft wordt het verzorgd.