In de Codex Justinianus, een verzameling Romeinse wetten, staan de volgende wetten over grondbezit en pachters:
Wet uit het jaar 357 van de Romeinse keizer Constantius II:
Indien iemand een stuk grond mocht willen verkopen of schenken, dan kan hij niet door een private afspraak de pachters voor zichzelf behouden om deze naar andere plaatsen over te brengen. Want personen die de pachters namelijk nuttig vinden, moeten deze pachters óf met de stukken grond voor zichzelf houden óf op de grond die in andere handen overgaat achterlaten, zodat zij anderen van nut zullen zijn.
Wet van de Romeinse keizers Valentinianus I, Valens en Gratianus, tussen 367 en 375:
Evenals de aan hun geboortegrond gebonden pachters zal men de op het land werkzame en geregistreerde slaven hoe dan ook niet zonder hun land mogen verkopen.
Wet uit het jaar 530 van keizer Justinianus:
Indien iemand uit een slaaf en een gebonden pachtster, of uit een slavin en een gebonden pachter ter wereld mocht zijn gebracht, moet hij de schoot van de moeder volgen en zodanige positie hebben als ook zijn moeder had, of zij nu slavin of gebonden pachtster was (…). Welk verschil immers zal men tussen slaven en gebonden pachters aanwezig achten, terwijl elk van beiden geplaatst is onder de macht van zijn meester en deze de slaaf met diens toegewezen vermogen kan vrijlaten en de gebonden pachter met diens land uit zijn eigendom kan verwijderen?