Gedeelte uit het verdrag van Omar, vermoedelijk uit de zevende eeuw. Islamitische veroveraars sluiten overeenkomsten met de niet islamitische bevolking van de gebieden die zij bij hun rijk voegen.
Karakteristiek voor het einde van de Vroege Bronstijd in Noordoost-Syrië (ca. 2100-1900 v.Chr.) zijn dergelijke uit klei vervaardigde mensfiguurtjes. Ze zijn met de hand gemaakt en in delen opgebouwd.
Neo Assyrisch reliëf van grofkorrelig kalksteen, rechthoekig van vorm, met de afbeelding van koning Tiglath-Pileser III (745-727 v.Chr.) zittend op zijn troon met de emblemen van zijn waardigheid in zijn handen.
Een groot vrouwenidool met geaccentueerde dijen en een fijne bewerkt gezicht. De ogen, neus en mond zijn gedetailleerd weergegeven, en zelfs de vingers en tenen zijn dmv inkepingen te herkennen, waarbij opvalt dat de linker hand en linker voet 6 vingers en tenen heeft.
De leeuw was een geliefd motief in de Perzische edelsmeedkunst. Deze gouden leeuwenkop is zonder meer een topstuk. De agressief ogende kop is evenwichtig, gedetailleerd en uiterst geraffineerd weergegeven.
Dit beeldje stond waarschijnlijk in een tempel die was gewijd aan de maangod Sin. Het komt uit Khafadje, een plaats ten noordoosten van Bagdad. Oorspronkelijk was het beeldje bont beschilderd.
Rond 2100 v.Chr. maakten de steden in het zuiden van Mesopotamië een periode van rust en bloei door. Een van de leiders die daarvoor had gezorgd was Gudea, koning van de Sumerische stad Lagash. Gudea was een vroom heerser.