In het jaar 1147 gaat Jiri Rembor, zoon van een smid in een klein Frans dorpje, mee op kruistocht. Hij doet dat vol overtuiging en heeft grootse verwachtingen van zijn strijd tegen de Saracenen. Zijn ervaringen stellen die overtuigingen en verwachtingen danig op de proef. Welke daarvan sneuvelen en welke zijn bij thuiskomst nog levend?