Ophovius over de overgave van Den Bosch

Op 14 september 1629, als de stad Den Bosch na een beleg van vier en een halve maand zich moet overgeven aan Frederik Hendrik, schrijft Ophovius, de rooms-katholieke bisschop van Den Bosch:

Eigenlijk zou ik deze brief met bloedige tranen moeten schrijven, want ik deel u hierbij mee dat vandaag met de Prins van Oranje en de Staten-Generaal der Verenigde Provinciën een verdrag is gesloten om deze stad, die zo goed katholiek is en zo trouw aan God en aan de koning, aan hem te onderwerpen.
Wij zijn hiertoe gedwongen door gebrek aan kruit: we hadden nog maar voldoende om ons gedurende twee dagen te verdedigen tegen de voortdurende aanvallen van de vijand. De dapperheid van de soldaten is ongelooflijk geweest. Dag en nacht onder de wapenen hebben zij door hun geduld en waakzaamheid de trots van duizenden van het vijandelijke leger vernederd en veel kapiteins, officieren en soldaten gedood. Ook de burgers zijn niet tekortgeschoten. Toen tweederde van de soldaten gesneuveld was, zijn zij de loopgraven buiten de stad ingetrokken.
Zij hebben ongelooflijke vermoeienissen doorstaan in de vestingwerken van de stad. Zij deden dat in de hoop dat het leger van de Spaanse koning Filips IV te hulp zou komen. Dat is niet gebeurd. (…)
Het wegblijven van hulp is onze ondergang geworden: God geve dat het niet de ondergang wordt van het hele land! Ikzelf heb al zoveel uit de mond van de Prins vernomen, dat het einde van deze tragedie niet te overzien zal zijn: want hij is moedig, heeft veel geld en een zeer groot leger.

Advertentie