Over het bloedbad van Naarden in 1572

Fragmenten uit De opkomst en de ondergang van Naarden, geschreven door Lambertus Hortensius, die in Naarden woont en een van de onderhandelaars met don Frederik is. Don Frederik is bekend als de zoon van de hertog van Alva in de beginjaren van de Opstand.

Toen wij, de afgezanten, ’s morgens vroeg, dwars door de Spaanse wachtposten heen, Bussum waren genaderd, kwam Julián Romero, een Spaanse officier, ons te paard tegemoet en vroeg ons waar we heengingen en wat we wilden. Ons antwoord was: “De raad heeft ons afgevaardigd naar don Frederik (…).” Hij antwoordde: “Ga dan maar weer naar huis; alle macht over vrede en oorlog is aan mij opgedragen.” We vielen voor zijn voeten neer, boden hem de sleutels van de stad aan en smeekten om genade en vergiffenis voor de stedelingen. (…) “Volg mij naar de poort”, zei hij, “daar zult u vernemen hoe ik over uw verzoek om genade en vergiffenis denk.”

Zodra we bij de poort waren, werden hem de sleutels onder het uiten van smeekbeden om genade overhandigd. Hij sprak bedaard, maar sprak zich niet duidelijk uit over vrede of een overeenkomst. Toen wij afgevaardigden aandrongen, beloofde hij dat de stedelingen en hun bezittingen ongedeerd zouden blijven, terwijl hij mij de hand drukte. (…) Er werden vierhonderd soldaten binnen de stad gelaten, onder de voorwaarden die wij met Julián waren overeengekomen. De Naardenaars werden bang toen zij zagen dat er zoveel Spanjaarden, de een na de ander, de stad binnenkwamen. Zwevend tussen hoop en vrees sloot ieder zich op in huis. (…) De Spanjaarden overlegden of ze ons op straat, zoals ze ons tegenkwamen, of ons allen tezamen zouden vermoorden, nadat ze ons ergens hadden heengelokt. Toen ging er een tromslager rond, die met luide stem verkondigde dat de burgers en het garnizoen ongewapend moesten bijeenkomen bij het stadhuis om de vredesvoorwaarden aan te horen. (…) Sommigen die zich in de woning van de schout hadden verscholen kregen door deze aankondiging hoop en gingen naar het stadhuis, opdat hun afwezigheid niet tegen hen zou werken. (…) De trompet gaf het sein tot doden. Er werd geblazen zoals men pleegt te doen bij een aanval tijdens de slag. Op dat sein stortten zij zich onder vreselijk gebrul met zwaarden, knotsen, dolken en geweren op de opeengedrongen massa van wel zevenhonderd ongewapende burgers. Ongeveer vierhonderd burgers bevonden zich in het stadhuis. Het geschreeuw van de moordenaars en hun slachtoffers steeg ten hemel.

Advertentie