Het volk regeert! Maar hoe dan?

Hoe moet het volk regeren? Via een directe democratie, of zijn er ook andere vormen mogelijk? Derde deel van een drieluik over de rol van het volk in de politiek.

Wij leren onze leerlingen dat in een democratie het volk mag beslissen. Dit klinkt altijd erg eenvoudig. Toch past bij deze simpele beschrijving een drietal stevige dilemma’s. Want wie is het volk, wat is de grens van de politieke invloed, en hoe moet het volk regeren? Allemaal interessante vragen waar leerlingen best eens over na kunnen denken. In dit laatste deel van dit drieluik over democratie wordt bekeken hoe het volk het beleid kan bepalen.

De wortels van de democratie zijn terug te leiden tot het oude Athene. Ergens in de geschiedenis van Athene was het koningschap geruisloos verdwenen en vervangen door een aristocratisch bestuur. Toen rond 600 v.Chr. de macht van de aristocratie begon te wankelen, omdat er een grote groep nieuwe rijken was ontstaan die ook politieke inspraak wilden, stelde de archont Solon een reeks veranderingen voor die uiteindelijk leidde tot het ontstaan van de eerste democratische staat in de Europese geschiedenis.

Romeinse Buste van de Atheense archon Solon. Bron: Farnese collectie uit Napels. 

Parasiet

De Atheense democratie kan niet begrepen worden zonder te kijken naar de Atheense maatschappij. Globaal genomen was de rolverdeling tussen mannen en vrouwen in het oude Athene dat de vrouw zorgde voor alles in het huis, het private domein, en de man verantwoordelijkheid droeg voor alle externe aangelegenheden, het publieke domein. [1] Het politieke domein was onderdeel vanhet publieke domein en behoorde daarom vanzelfsprekend tot de verantwoordelijkheden van de man. De man moest zich inzetten voor de samenleving als geheel. Een man die zich onttrok aan zijn maatschappelijke verantwoordelijkheden werd gezien als een parasiet van de samenleving. En een echte man parasiteert niet, maar zet zich juist in voor het algemeen belang van de Polis! Maatschappelijke participatie zegt zo dus iets over de mate van mannelijkheid. Die vanzelfsprekendheid van deze maatschappelijke participatie wordt duidelijk in een toespraak van Perikles, waarbij het belangrijk is op te merken dat de woorden ‘politiek’ en ‘algemeen belang’ in Athene dus eigenlijk inwisselbaar zijn: ‘Wij zeggen niet dat een man die zich niet met politiek bezighoudt een man is die zich met zijn eigen leven bemoeid; We zeggen dan dat hij hier helemaal geen leven heeft!’ [2] Voor de mannelijke Atheense burgers was het vervullen van de politieke rol in de polis dus het middel om een betere burger, en dus een betere man te worden. En omdat iedere man de gelegenheid moest hebben zich ten volle te kunnen ontwikkelen, moest ook iedere man aan het politieke proces kunnen deelnemen. Hierdoor had Athene een directe democratie.

Algemene wil

Deze bestuursvorm had ook een paar grote voordelen. Zo zag Marsilius van Padua (1280-1342) in dat besluitvorming die door velen na uitvoerig beraad gemaakt is vaak minder weerstand oproept. Want een samenleving die haar eigen regels gemaakt heeft zal ook zelf proberen deze regels beter na te leven.
Tijdens de Verlichting wees Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) op een ander groot voordeel van directe democratie. Voor Rousseau was het belangrijkste kenmerk van goed bestuur dat het besluiten neemt die in het belang van het volk zijn. In zijn boek Du contrat social; ou Principes du droit politique beschreef Rousseau dat de mens zijn eigen vrijheid en veiligheid wilde beschermen en dat hij inzag dat hiervoor samenwerking noodzakelijk was. In ruil voor het beperken van de individuele vrijheid kreeg hij meer bescherming. Daarom Moet een regering gebaseerd zijn op de algemene wil van de geregeerden, waarbij de algemene wil tot stand komt door consensus. Het is hierbij interessant om te wijzen op het vrij positieve beeld dat Rousseau van de mensheid had. Het idee dat de mens in zijn oervorm een vredelievend en timide schepsel is, vormt de basis voor zijn politieke filosofie. En dit positieve mensbeeld van Rousseau is ook te herkennen in zijn voorkeur voor het democratische proces. Rousseau geloofde namelijk dat de grote meerderheid van de mensen van nature goede bedoelingen heeft, en dat ze bereid zijn om elkaar met argumenten te overtuigen, zodat er uiteindelijk een consensus zal ontstaan die voor alle betrokken partijen acceptabel zou zijn. Deze consensus noemt Rousseau de Volonté générale, of de algemene wil.

Het positieve mensbeeld schemert ook door in zijn ideeën over de bereidheid tot politieke participatie van het volk. Mensen die zich namelijk oprecht met het algemeen belang willen bezighouden zullen volgens Rousseau die verantwoordelijkheid ook nooit kunnen delegeren. Uitsluitend mensen die zich niet voor het algemeen belang willen inzetten, zullen die verantwoordelijkheid willen afschuiven. Het logisch gevolg hiervan is, in de woorden van Rousseau in Du Contrat Social: ‘De soevereiniteit kan niet vertegenwoordigd worden, om dezelfde reden dat ze ook niet vervreemd kan worden; zij bestaat in wezen in de algemene wil en de wil laat zich niet vertegenwoordigen: zij is het zelf of hij is iets anders, er is geen tussenweg’. Daarom is volgens Rousseau de enige legitieme bestuursvorm waarin het algemeen belang van het volk het beste behartigd wordt, de directe democratie.

De domheid regeert

Ook vandaag nog wordt door veel mensen een directe democratie gezien als het wondermiddel dat bestuurlijk misbruik kan tegengaan en politieke betrokkenheid bij het volk kan vergroten. Perikles, Marsilius van Padua en Jean-Jacques Rousseau zijn daarmee nog even relevant als in hun eigen tijd. Maar vanuit de politiek is hier toch steeds weerstand tegen. [3] Die weerstand tegen de directe democratie is zelfs helemaal terug te leiden tot de Griekse filosoof Plato.
Plato leefde tijdens de Atheense democratie. En Plato zag wel een aantal grote bezwaren tegen deze bestuursvorm. In zijn boek De Staat geeft hij commentaar op alle bestuursvormen, maar zijn kritiek op de democratie is het grootst. [4] Om zijn ideeën uit te leggen vergeleek hij de staat met een schip. In een democratie is de bemanning constant met elkaar in discussie over hoe te navigeren. Het probleem is alleen dat niemand van die bemanning ooit geleerd heeft hoe dat moet. Ze reageren impulsief en emotioneel. Steeds vechten ze onderling over wie aan het roer mag staan. Uiteindelijk steunt de bemanning de persoon die hun ideeën het beste weet door te drukken en prijzen ze hem kritiekloos over zijn (ingebeelde) superieure zeemanskunsten, terwijl de kwaliteiten van hun concurrenten structureel worden ontkend. De kans is in dit geval heel klein dat de bemanning zal luisteren naar die paar matrozen die wel weten hoe je een schip moet navigeren. En omdat de populariteit van de leider volledig afhankelijk is van de mate waarin hij zijn achterban hun zin geeft zal hij alles doen om hen tevreden te houden. Politieke strategie wordt zo beperkt tot wat ‘verkoopbaar’ is. Zorgvuldige afwegingen, moeilijke keuzes, vervelende opties en onaangename waarheden worden zoveel mogelijk vermeden. Volgens Plato zal een democratie dus uiteindelijk de mening van de verstandige burgers marginaliseren. Terwijl die juist de kennis hebben om de beste opties te herkennen. Daarom zou voor Plato in een ideale staat het bestuur van de staat uitsluitend toevertrouwd moeten worden aan deze verstandige burgers.
De kritiek van Plato legt de vinger op de zere plek: in een directe democratie krijgen ook volkomen onbekwame mensen de mogelijkheid het schip te besturen. Maar omdat tijdens de Verlichting de roep om meer inspraak vanuit de bevolking groeide, en er op verschillende plekken democratische revoluties uitbraken, moest er gezocht worden naar een passende oplossing. Hoe kunnen burgers meer invloed krijgen op de politieke besluiten die voor het algemeen belang genomen moeten worden, terwijl de invloed van onbekwame sukkels en mensen die vooral kiezen uit eigenbelang beperkt wordt?

Portret van Jean-Jacques Rousseau gemaakt door Maurice Quentin de La Tour in 1753. Bron: Musée Antoine-Lécuyer.

Ruimte voor minderheden

De founding father James Madison (1751-1836), medeauteur van de Amerikaanse Grondwet en Bill of Rights, bedacht daarvoor een vernieuwende oplossing. Net als Plato zag hij grote problemen bij de klassieke vorm van directe democratie, waar Rousseau zo enthousiast over was. Want ook Madison vond dat niet iedereen voldoende politieke gevoeligheid had om de totale consequenties van hun besluiten te overzien. Daarbij was hij zich ook sterk bewust van de tirannie van de meerderheid, waarbij de belangen van minderheden in de verdrukking konden komen. James Madison stelde daarom voor om met een gekozen volksvertegenwoordiging de grootste bezwaren tegen de democratie weg te nemen. In zijn plan verwachtte Madison dat burgers zich het liefste zullen willen laten vertegenwoordigen door een capabele bestuurder die echt effectief hun belangen kon behartigen. Vernieuwend in de plannen van Madison was dat hij vond dat het bestuursorgaan een aanzienlijke hoeveelheid vertegenwoordigers moest bevatten. In de liberale traditie was het juist altijd zaak de regering zo klein mogelijk te houden. Maar Madison stelde dus dat er ruim voldoende vertegenwoordigers in de regering moesten zijn. Op die manier zou de macht van een enkele onbekwame volksvertegenwoordiger die ondanks alles toch verkozen was beperkt zijn, en hadden kiezers voldoende keuze om de vertegenwoordiger te kiezen die het beste bij hun wensen paste. Daarbij resulteert die ruime keuze ook in een gemêleerde samenstelling van volksvertegenwoordigers waarbinnen het lastig is om kartels en klieken te vormen die de besluiten kunnen doordrukken ten koste van de belangen van de kwetsbare minderheid. Door de bevolking op wat grotere afstand van de politieke besluitvorming te plaatsen, wist Madison de grootste problemen die Plato gesignaleerd had weg te nemen.

Indirecte invloed

Voor sommige politieke denkers kon het volk echter niet ver genoeg van de politieke besluitvorming afgezet worden. De invloedrijke econoom en politiek denker Joseph Schumpeter (1883-1950) was er hier één van. Net als Plato vond hij dat het gewone volk dom en eenvoudig te beïnvloeden was. Ook kunnen ze volgens hem slecht weerstand bieden aan hun emotionele impulsen. Daarom vond Schumpeter dat de politieke bemoeienis van het volk tot een minimum beperkt moest worden. Het was in zijn ogen voldoende dat het democratisch recht van het volk zich beperkte tot het periodiek kiezen en legitimeren van wie hun belangen zou behartigen. 
Maar in tegenstelling tot wat Schumpeter wilde, is het stemrecht niet de enige manier waarop de burgers invloed op de politiek kunnen hebben. David Bicknell Truman publiceerde in 1951 zijn boek The Governmental Process: Political Interests and Public Opinion. Hierin werkt hij zijn idee van de pluralistische samenleving uit. Want Truman zag dat veel mensen actief zijn voor verschillende, soms tegenstrijdige belangengroepen die gelijktijdig en van alle kanten invloed hebben op de politiek. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kerken of milieubewegingen, maar ook sportverenigingen of buurtverenigingen. Ze kunnen de politiek beïnvloeden met bijvoorbeeld handtekeningenacties of protestmarsen. Op deze manier kunnen belangengroepen constant aandacht vragen van de politiek. Maar de mate waarin ze daadwerkelijk politieke druk kunnen uitoefenen verschilt per onderwerp. Soms lukt het om een politiek besluit te forceren, en soms is een bepaald onderwerp op de politieke agenda plaatsen het hoogst haalbare. Zo ontstaat een spanningsveld tussen de verschillende belangengroepen waardoor de democratische besluitvorming steeds door wisselende belangengroepen beïnvloed wordt.

Joseph Schumpeter. Bron: Harvard University Archives/Store norske leksikon.

Regeren vanaf de zijlijn

Toch voelt dit beïnvloeden van de politiek met behulp van acties en lobbyen eigenlijk een beetje als regeren vanaf de zijlijn. De vraag is of burgers ook op een meer duurzame manier bij het dagelijkse politieke proces betrokken kunnen worden, waarbij ook nog eens geluisterd wordt naar de oude bezwaren van Plato. Daarom ontstond aan het einde van de twintigste eeuw langzaam het idee van de deliberatieve democratie. Deze term werd als eerste gebruikt door Joseph Bessette, en kan het beste begrepen worden als een doordachte discussie om standpunten te onderzoeken en consensus te bereiken. Deliberatie is een leerproces onder vrije en gelijkwaardige burgers. Belangrijk daarbij zijn drie pijlers: het is gebaseerd op feiten (in plaats van op onwetendheid of doctrine), het is gericht op de toekomst, en het is gericht op ‘de ander’. Het deliberatieve gehalte in de moderne democratie kan vergroot worden door bijvoorbeeld deliberatieve burgerjury’s te vormen. Hierin wordt een willekeurige selectie van de bevolking een aantal dagen door experts onderwezen over een actueel politiek dilemma, waarna de deelnemers na zorgvuldige discussie om hun mening wordt gevraagd. De hoop is dat, als het verslag van deze deliberatie gepubliceerd zou worden, ook de burgers die niet aan de jury hebben deelgenomen hun eigen mening en oordeel kritisch tegen het licht zullen gaan houden. Op deze wijze kan de deliberatieve democratie een aanvulling zijn op de al bestaande politiek.

Andere context

In een democratie is een belangrijke rol weggelegd voor het onderwijs. Met behulp van burgerschapsonderwijs kunnen leerlingen leren om hun eigen belangen en interesses ook vanuit een andere context te bekijken. Op die manier leren zij ook rekening te houden met anderen. In het Nederlandse onderwijs is hier onlangs een belangrijke stap voor genomen. Sinds 1 augustus 2021 is de wet in werking getreden die het onderwijs verplicht om ‘actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen’. Belangrijke punten daarin zijn ‘het ontwikkelen van de sociale en maatschappelijke competenties die leerlingen in staat stellen deel uit te maken van en bij te dragen aan de pluriforme, democratische samenleving’, en ‘het bijbrengen van kennis en respect voor verschillen in bijvoorbeeld godsdienst en levensovertuiging alsmede de waarde dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden’. [5] Kortom: politiek onderwijs gericht op feiten, de toekomst, en de ander. 
Het zal duidelijk zijn dat er nog lang gedelibereerd kan worden over de vraag hoe het volk over zichzelf kan en moet regeren. Inventariseer bijvoorbeeld eens met kleine groepjes leerlingen wat de voor- en nadelen zijn van een bestuur dat uitsluitend bestaat uit experts. Presenteer deze op het bord en laat de andere groepjes deze aanvullen. Doe daarna hetzelfde met de voor- en nadelen van een directe democratie. Geef tot slot de groepjes de opdracht om een democratisch systeem te bedenken dat de voordelen van beide bestuursvormen combineert en tegelijkertijd de nadelen van beide vormen weet te overkomen.

Quinten Koster is redacteur van Kleio. Deel 1 van dit drieluik over het volk in een democratie verscheen in Kleio 5, 2022. Deel 2 is hier te lezen.

Verder lezen

Voor dit artikel is uitgebreid gebruik gemaakt van het boek Models of Democracy (3e editie) van David Held.

Noten

[1] Che, J. (2017). Citizenship and Social Position of Athenian Women in the Classical Age. A Prospect for Overcoming the Antithesis of Male and Female. Athens Journal of History Vol 3. Issue 2. pp. 97-118. Via: https://www.athensjournals.gr/history/2017-3-2-2-Che.pdf

[2] De Engelse vertaling van deze beroemde zin is misschien nog mooier: “We do not say that a man who takes no interest in politics is a man who minds his own business; we say that he has no business here at all.” 

[3] Zoals bijvoorbeeld verwoord in een artikel uit 2020 van de Wiardi Beckman Stichting, waarin werd beschreven dat een directe democratie niet voor bange mensen is. https://www.wbs.nl/publicaties/directe-democratie-niet-voor-bange-mensen

[4] Dit boek schreef Plato nadat hij het verval had gezien van de Atheense politieke en sociale normen en waarden die uiteindelijk leidde tot de terechtstelling van zijn mentor Socrates.

[5] https://www.slo.nl/sectoren/so/burgerschap-so/wet-toezicht/wet-regelgeving/

Advertentie